Voorkomen en bestrijden van maisschade
Wilde zwijnen eten graag mais , foto: Marijn Heuts
Faunaschade PreventieKits
Een grondgebruiker is zelf verantwoordelijk voor het voorkomen of beperken van faunaschade. Om voor een tegemoetkoming in faunaschade in aanmerking te komen, is het nemen van niet-dodelijke preventieve maatregelen daarom in de meeste gevallen vereist. Als het om kraaiachtigen gaat, zijn er verschillende manieren en middelen om schade aan mais te voorkomen of te beperken. Deze staan in de Faunaschade PreventieKit voor kraaiachtigen. Een voorbeeld is het plaatsen van vlaggen of knalapparaten of andere manier van telen. De ene maatregel is succesvoller dan de andere. Ook is het belangrijk om verschillende middelen af te wisselen, zodat vogels er niet gewend aan raken en de maatregel geen effect meer heeft. Dassen mogen niet geweerd of bestreden worden. Maatregelen die wel genomen kunnen worden staan in de Faunaschade Preventiekit voor dassen. Schade bestrijden In enkele gevallen is het toegestaan of zelfs vereist om dieren te doden. Op de website van BIJ12 staat hier meer informatie over. In de meeste provincies kunnen wilde zwijnen, kraaien en kauwen worden bestreden met verjaging met ondersteunend afschot. De Faunabeheereenheden en de provincies kunnen aangeven welke maatregelen zijn toegestaan. Ook moet – als dat nodig is – tijdig een ontheffing aangevraagd worden bij de provincie. Bij overlast van roeken moet in vrijwel alle gevallen een ontheffing voor verjaging bij de provincie worden aangevraagd.

Ook roeken veroorzaken steeds meer schade aan mais. Dit is onder andere het gevolg van een verbod op het gewasbeschermingsmiddel Mesurol dat sinds 2020 van kracht is.
Onderzoek naar eetgedrag das

Das in maisveld gefotografeerd door een wildcamera, foto: Marijn Heuts
BIJ12 doet in opdracht van provincies regelmatig onderzoek om te achterhalen hoe faunaschade door bijvoorbeeld dassen voorkomen of beperkt kan worden. In 2018 publiceerde BIJ12 een onderzoek naar het eetgedrag van mais door dassen. Op de onderzoeklocaties waar schade door dassen werd geconstateerd, bleek de schade verreweg het grootst in de delen met ultra-vroege maïs. Het lijkt er op dat inzaaien van kleine delen van een maïsveld met ultra-vroege maïs, bijvoorbeeld op de kopakkers, de rest van het veld kan vrijwaren van schade door dassen. Voorwaarde is dat daar later een afrijpend maïsras staat. Met deze kennis kan de grondgebruiker schade op een deel van het perceel concentreren. Bijvoorbeeld op een marginaal of kwalitatief minder stuk land. Het overgrote deel van de maïs kan dan probleemloos geoogst worden, zonder dwarsliggende maïsstengels.